Help leerlingen met plannen op de lange termijn door tussendoor checks uit te voeren.
Voor leerlingen (én studenten) is het lastig om op lange termijn te plannen en uit te voeren. Het hersengebied dat betrokken is bij het plannen en het maken van beslissingen, de prefontale cortex, is namelijk nog in ontwikkeling (zie afbeelding). Dat betekent niet dat leerlingen niet kunnen plannen. Het lukt leerlingen best om met hulp een plan in hun agenda te zetten. Ze vinden het vooral ook erg lastig om het plan daadwerkelijk uit te voeren. Als gevolg hiervan gaan leerlingen pas enkele dagen voor de deadline aan de slag. Vaak gaat dit dus eerder om onmacht dan onwil, maar leren plannen kan leerlingen veel opleveren.
Je geheugen kan namelijk maar een beperkte hoeveelheid informatie achter elkaar aan: probeer je meer dan dat te leren, dan worden er ook weer dingen vergeten. Je onthoudt informatie dus veel beter wanneer je steeds korte stukjes leert en dit later weer herhaalt. Daarnaast kunnen leerlingen door middel van plannen effectiever leren doordat ze werken met het stellen van doelen. Op een later moment kunnen ze zichzelf testen om na te gaan of deze doelen zijn gehaald.
Help leerlingen met het leren plannen door structuur aan te brengen. Om leerlingen te helpen met hun planning, kun je als docent de opdracht opdelen in onderdelen en daarvoor op kortere termijn deadlines stellen en/of feedbackmomenten creëren. Op die manier leer je leerlingen om op tijd en stap voor stap aan iets te werken. Leg leerlingen daarnaast uit hoe ze prioriteiten kunnen stellen (Model van Eisenhouwer): hierbij moeten ze ook rekening houden met herhaling. Geef leerlingen ook mee dat hun eigen planning bedoeld is om overzicht te krijgen en dat zij deze altijd kunnen aanpassen wanneer ze merken dat het niet lukt. Plannen is namelijk een vaardigheid om oefening vraagt.
Daarnaast kan het maken van een gedragsplan erg goed helpen bij het plannen. Een gedragsplan is bedoeld om van huiswerk en leren een gewoonte te maken. Een gedragsplan bevat twee verschillende onderdelen:
- Een trigger: een signaal dat voor jou duidelijk maakt dat je aan het gewenste gedrag moet beginnen
- Het gedrag zelf: huiswerk maken of leren in dit geval.
Een trigger kan gedrag zijn (bijv. avondeten), een omgeving (bijv. thuiskomen van school), maar ook een dag of tijdstip.
Het gedrag moet hierbij zo specifiek mogelijk omschreven worden, bijvoorbeeld op maandag- en donderdagavond 45 minuten lang aan wiskundehuiswerk. Een gedragsplan kan dan als volgt klinken: “Op maandag- en donderdagavond, ga ik na het avondeten (18.30) ten minste 45 minuten aan mijn wiskunde huiswerk”.